In de liturgie van onze diensten wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de ont­wik­ke­lingen in Nederland. Zo wordt er uit de Nieuwe Bijbelvertaling gelezen, maar ook uit de Naardense Bijbel, en klinken met regelmaat teksten van Sytze de Vries, Huub Oos­terhuis en Wim van der Zee. Met een cantorij die regelmatig zingt en een goede vaste or­ga­nist is het mogelijk om ook muzikaal de rijkdom van de Nederlandse liturgie tot klinken te brengen.


Horen, vieren en leven – zicht op liturgie

Op zondagmorgen vieren wij liturgie. Je zou kunnen zeggen, dat liturgie is voortgekomen uit het woord, uit taal, spreken. Dat wil niet zeggen dat in liturgie alleen maar gesproken wordt, maar waar het om draait is de taalwereld die door Schrift en Traditie wordt aangereikt en die we proberen in onze woorden te verstaan voor ons leven nu. Als we zeggen dat in de liturgie de bijbelse geloofstraditie centraal staat, zeggen we daarmee tegelijk dat het telkens met nieuwe, eigentijdse ervaringen moet worden geconfronteerd om betekenisvol te blijven, om levende traditie te blijven. Dat is wat in liturgie gebeurt. Maar hoe gebeurt dat, en waarom zo? Daarover gaat een aantal artikelen onder de titel ‘Horen, vieren en leven’.

  1. Voordat de dienst begint
  2. Groet en bemoediging
  3. Gebed van toenadering
  4. Kyrie en Gloria
  5. Schuldbelijdenis – genadeverkondiging – wetslezing
  6. Overgang naar ‘Dienst van het Woord’ en gebed van de zondag
  7. De lezingen
  8. De leesroosters

1.Voordat de dienst begint

We kunnen eigenlijk niet naar het begin van de dienst kijken, zonder stil te staan bij wat er daarvoor gebeurt. Uiteraard wordt de kerkzaal klaar gemaakt voor de dienst. Maar naast de puur organisatorische zaken als het klaarzetten van liedboeken etc, wordt er al een handeling verricht die er voor zorgt dat de kerkzaal niet zomaar een zaaltje is, maar een ontmoetingsruimte waar de gemeente samen komt: de paaskaars wordt aangestoken, in de regel door de eerste persoon die ’s morgens de kerk binnenkomt. Voorheen gebeurde dat in de dienst zelf, nu brandt de kaars als je de kerk binnenkomt.

Het idee hierachter is, dat wij als gemeente niet zomaar op eigen initiatief samenkomen, of om onze religieuze of sociale behoeften te bevredigen (al zal dit uiteraard meespelen), maar dat we als gemeente als het ware ‘geroepen’ zijn, er is iets in ons ontstoken aan het ‘verlangen van God’, aan zijn Naam. Daarom zeggen we aan het begin van de dienst ook dat we zijn samengekomen ‘in zijn Naam’. Voor de een is dat een uitgesproken geloof, voor de ander soms niet meer dan een behoefte om even in die ruimte te zijn waar je iets van die Naam kunt ervaren, en alle gevoelens van twijfel en zekerheid, van zoeken en gevonden zijn die daar tussen zitten.
Die specifieke ruimte wordt verlicht door de paaskaars. Die kaars symboliseert het licht van de opgestane Heer, het licht dat blijft branden in het duister, het licht waaraan wij ons kunnen warmen wanneer wij het koud hebben, het licht waar aan wij ons licht kunnen ontsteken wanneer wij moeite hebben om ons licht brandend te houden – dát licht is niet zomaar een kaars, maar is licht dat altijd brandt. Aan die kaars kunnen wij zelf zoveel kaarsen aansteken als we willen, maar die ene kaars … die brandt al als we samen komen, als symbool van onze samenkomst. En omdat de andere realiteit ons nu eenmaal gebiedt dat hij niet aan kan blijven, wordt hij aangestoken en uitgeblazen – maar dan wel meteen bij de eerste die de kerk binnenkomt, totdat de laatste de zaal heeft verlaten.
Zo, terwijl dit licht brandt, komen we de kerk binnen. De een trefzeker naar zijn of haar vertrouwde plekje, de ander nog even zoekend naar waar en naast wie te zitten. We ontmoeten elkaar, begroeten elkaar, stellen ons aan elkaar voor, of zoeken stil een plekje. Enig geroezemoes hoort daarbij. Ook als het orgel gaat spelen. Al is het goed ons te bedenken dat het orgel niet speelt als een soort achtergrondmuziek, maar ons als het ware al richt op wat komen gaat.
Ondertussen maken de predikant en de ouderlingen zich klaar voor de dienst. Voordat zij de kerk binnenkomen, spreekt de ouderling van dienst een kort gebed uit, het consistoriegebed. De inhoud is kort gezegd een vraag om een zegen over de dienst en over de voorganger en allen die in de dienst voorgaan (dus ook de organist, schriftlezers, leiding kindernevendienst, etc). Het gebed geeft aan dat diegenen die meewerken aan de dienst zich geen eenzame solisten hoeven te voelen, maar zich gedragen mogen weten door het geheel van de gemeente en de kerkenraad.

Na het gebed, en terwijl het orgel nog speelt komen de ouderlingen en de predikant de kerkruimte binnen.


2.Groet en bemoediging

Wie viert er eigenlijk liturgie? In de protestantse dienst is dat niet zozeer de voorganger met de gemeente in de rol van toeschouwer. Het ‘ik’ van de liturgie is er de gelovige gemeenschap. En dan niet zozeer een bepaalde kerk, of een bepaald kerkgenootschap, want liturgie vieren heeft niet te maken met lidmaatschap. Liturgie wordt gevierd door de gemeente die op dat moment bij elkaar komt, bijeengeroepen. Als het orgel stop met spelen, loopt de ouderling van dienst naar voren. Niet om de aanwezigen welkom te heten namens de kerkenraad – immers: het is niet de Kerkenraad die de mensen uitnodigt, maar: “We zijn bijeengeroepen rondom het Woord, tot een gemeenschap waarin we met elkaar mogen vieren en delen” Of woorden van die strekking.In de stilte die volgt krijgen we de gelegenheid ons in die sfeer te begeven. Of misschien beter gezegd: iets van die sfeer in ons op te nemen, zodat het zich vermengen kan met alles wat die morgen in ons huist aan rust en onrust, vreugde en verdriet, vertrouwen en zorgen. Dat moment van bezinning mag daarom best even duren.

Het orgel zet het eerste lied in. Dat heeft niet alleen iets feestelijks, maar onderstreept ook dat het de gemeente is die de liturgie draagt. Vaak is het eerste lied een psalm, om ons daarmee de Joodse wortels van de christelijke eredienst te binnen te brengen. Elke zondag heeft een eigen psalm die rijmt met het liturgisch jaar. De zondag krijgt zo een eigen karakter.

De voorganger groet de gemeente met woorden waarmee onder andere de schrijver van I Kor 1: 3 de mensen groet aan wie hij schrijft: “Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van Jezus Christus, de Heer.”
Zo’n groet is een soort uiting van verstandhouding, het schept of bevestigt een onderlinge verbondenheid. Aan het einde van het samenzijn zullen soortgelijke woorden klinken, waardoor het afscheid deze verbondenheid niet teniet zal doen.

Op de groet volgt de ‘bemoediging’ als een markering in wiens naam we samenkomen: “onze hulp is in de Naam van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft, die trouw houdt tot in eeuwigheid en niet laat varen het werk van zijn handen”.
Aan het begin van de liturgie worden de aanwezigen als het ware geïdentificeerd als mensen die – hoe ze dat ook zelf onder woorden zouden willen brengen – door die Naam ‘geholpen’ willen worden om zicht en richting in hun leven te (her)vinden, die aangesproken willen worden – niet zomaar door woorden, maar door het vertrouwde en tegelijk vreemde Woord dat in en door die Naam klinkt.


3.Het gebed van toenadering

Het eerste gebed in de dienst is het ‘gebed van toenadering’ (ook wel ‘drempelgebed’) genoemd. De oorsprong van dit gebed gaat terug op de oude vorm van het ‘confiteor’ (‘ik belijd’) – een schuldbelijdenis die de priester bij het altaar uitsprak.
Het clericale karakter van het ‘confiteor’ was voor Luther reden om dit gebed af te schaffen. Bucer (in Straatsburg) daarentegen hield het gebed, maar veranderde het in een gebed voor de gemeente. Dat is de herkomst van wat in de protestantse eredienst het ‘drempelgebed’ is gaan heten.
In het gebed kan een bede om schuldvergeving voorop gaan, zoals van oorsprong in het confiteor gebeurde. Vaak gaat het echter om het uitspreken van een verlangen naar ontmoeting met God, om overgave aan Hem.Het drempelgebed kan op allerlei manieren worden gebeden – in Parijs gebruiken we een wisselspraak tussen voorganger en gemeente. Nadat we in de groet en bemoediging hebben uitgesproken in wiens Naam we samenkomen, spreken we in dit gebed uit wat we van die Naam verwachten in de samenkomst van die morgen. Liturgisch gezien hoort dit gebed nog steeds bij de voorbereiding, de toerusting tot de dienst.

Het drempelgebed is gericht op het geheel van de dienst die gaat beginnen en wordt dan ook gekleurd door het karakter van die dienst of de plaats van de dienst in het kerkelijk jaar.Zo kan in de Kerst- en Epifanietijd door de voorganger worden uitgesproken (geënd op teksten van Sytze de Vries):“Gezegend zijt Gij, Eeuwige; zoeken willen wij het licht van uw Morgenster”, waarna de gemeente antwoordt: “Zegen ons met uw licht.”

Op Paasmorgen zal veeleer klinken: “Die de weg van uw Zoon hebt bekroond met uw liefde”, gevolgd door: “Dat wij leven in uw licht.” Waarna de voorganger zegt: “en met Christus opstaan”. “Amen.”

In een drempelgebed van Huub Oosterhuis klinkt duidelijk het verlangen naar ontmoeting door, maar dan wederzijds, tussen God en mens: “Gij wacht op ons totdat wij opengaan voor U; wij wachten op uw woord dat ons ontvankelijk maakt. Stem ons af op uw stem, op uw stilte; Spreek ons uw zoon tegemoet, Jezus, het woord van uw vrede. Amen.”

Ter voorbereiding op de dienst van Schrift & Tafel klinkt: “Barmhartige God, Gij kent de overleggingen van ons hart, beter dan wij deze zelf kennen In stille verwondering keren wij daarom óm tot U en keren wij ín in onszelf, dit uur.” En na een korte gebedsstilte: “Maak dan, zo vragen wij, onze intenties zuiver waarmee wij tot U komen, zodat wij U van harte liefhebben en grootmaken uw heilige Naam.”


4. Kyrie en Gloria

Nadat we bij na drempelgebed en nog een couplet van de Psalm van de zondag werkelijk binnen zijn gekomen, volgt het Kyrie-gebed. Vanouds is de roep ‘kyrie eleison’ (heer ontferm U) van buiten-christelijke herkomst, maar is met bijbelse gronden al vroeg in de christelijke liturgie opgenomen. Te denken valt aan Psalm 130, waar de roep tot God klinkt, evenals het ‘Heer red (in het Grieks: Kyrie sooson) dat de leerlingen tot Jezus roepen wanneer de storm op het meer hen overvalt (Matt. 8: 25). Duidelijker klinkt het in de roep van Bartimeüs ‘Zoon van David, Jezus, ontferm u over mij’ (eleèson me) (Marcus 10:47) en die van de Kananese vrouw: ontferm u over mij, heer (eleèson me, kuriè) (Matt. 15: 22). Het is die roep die in het gebed als het ‘kyrie eleison’ en/of ‘christe eleison’ kllinkt.
Al in het begin van de dienst wordt deze roep door de gemeente verwoord en daarmee de nood van de wereld voor God neergelegd. Het kyriegebed heeft een algemener, meer inleidend karakter dan de voorbeden aan het einde van de dienst. In onderscheid met de voorbeden, zou je kunnen zeggen dat het Kyriegebed een meer liturgische functie heeft als een introductie van de wereld waarin we leven in de dienst. Daarmee wordt in de liturgie aangegeven dat de gemeente in haar viering niet immuun is voor de wereld om haar heen: die wereld komt binnen met alles wat zij in ons losmaakt. Aan het begin van de dienst wordt die wereld in het kader van het kyriegebed gezet. Treffend verwoordt Gezang 223 de reden van dit gebed in de dienst:
Gods goedheid is te groot
voor het geluk alleen,
zij gaat in alle nood
door heel het leven heen.
In dat lied wordt ook de samenhang gegeven van het kyrie en het gloria-lied dat op dit gebed volg en dat de lofzang op de Eeuwige verwoordt. Het kyrie kan alleen gebeden worden op de gedachtenis van wat de Eeuwige deed voor zijn mensen, in het vertrouwen dat Hij dat zal blijven doen. De lofzang wekt de roep en de roep wekt de lofzang – ze zijn steeds op elkaar betrokken. Die betrokkenheid wordt ook zichtbaar in de engelenzang waar het klassieke Gloria zijn aanhef aan ontleent: ‘Glorie aan God in de hoge, vrede daalt neer op de aarde, hij heeft in mensen behagen!’ (Lucas 2: 14).
Het gloria dat de klassieke protestantse liturgie kent in een vaste formulering wordt nu veelal verwoord door andere liederen. Het lied Alle eer en alle glorie (Tussentijds 17) verwoordt in een de trinitarische drieslag in de lofprijzing, zoalsGod in den hoog’ alleen zij eer (Gezang 254) dat in wat klassiekere woorden doet.

5. Schuldbelijdenis – genadeverkondiging – wetslezing

Naast het kyriegebed – dat we in de vorige kerkbrief bespraken – kent met name de gereformeerde traditie op de plek van dit gebed ook een andere invulling: de schuldbelijdenis, genadeverkondiging en wetslezing als richtlijn voor het nieuwe leven.

Vanouds heeft men hiermee willen aangeven, dat wanneer we samenkomen in een dienst waarin we beginnen met ‘onze hulp is in de naam van de heer’, ons in dit ‘staan voor God’ niet alleen de vrede, vreugde en genade worden toegezegd, maar we daarin en daardoor ook onze schuld, moedwillige overtredingen, onze zonden ervaren. Aan beide elementen, zo meende men, zou een plek moeten worden gegeven aan het begin van de dienst. Temidden van de vreugde en de moeite van het leven dat we voor Gods aangezicht brengen, zijn we immers ook mensen die in vrijheid en verantwoordelijkheid beslissingen nemen (of dat nalaten), en kunnen we daarop aangesproken worden: de ongerechtigheid in de wereld en het kwaad in ons bestaan kunnen we niet alleen maar ter sprake brengen als een macht buiten ons, waar we niets aan kunnen doen; het is ook een zaak tussen God en mens.In de vroeg-reformatorische traditie heeft de schuldbelijdenis de vorm die sterk doet denken aan de belijdenis van de verloren zoon in Lucas 15: ‘ O Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen U, ik ben niet waardig uw zoon genoemd te worden, wees mij zondaar genadig.’ Hierbij valt op dat er twee kanten aan deze formulering zitten: de belijdenis van schuld en het beroep op de barmhartigheid.
Dat laatste is een belangrijk kenmerk van de wijze waarop de schuldbelijdenis in de gereformeerde traditie zijn plaats en vorm heeft gekregen: met een beroep op de barmhartigheid van God, zoals die in Jezus zichtbaar is geworden.In de loop van de geschiedenis zijn er vragen gesteld bij deze vorm van schuldbelijdenis. Is het belijden van schuld niet eerder iets persoonlijks, ingebed in jouw eigen geschiedenis en context. Kunnen daar wel algemene woorden voor gevonden worden? Die vragen gelden ook voor de genadeverkondiging, die in de traditie ook geen gemeengoed is geworden. Is het tot berouw en inkeer komen, het vertrouwen krijgen dat je weer op weg mag gaan, jouw persoonlijke geloof waarbinnen dit zich afspeelt, is dat alles niet te intiem, te veer verweven met ons eigen levensverhaal, om in een liturgisch ritueel met een soort collectieve vrijspraak te worden afgedekt?
Dergelijke vragen hebben er onder andere toe geleid, dat de trits schuldbelijdenis – genadeverkondiging – wetslezing hun plaats aan het begin van de dienst verloren. Dit betekent niet dat deze onderdelen helemaal zijn verdwenen. Dat zou ook niet kunnen wanneer we kijken naar wat er zich zoals aan ervaringen in ons leven voordoen. Maar ze kunnen (en moeten, willen we onszelf serieus nemen) in andere onderdelen van de dienst ter sprake komen: in het gebed van toenadering, als verkondiging in de uitleg van de lezingen, in de voorbeden, of in de stilte van het persoonlijk gebed.

6. Overgang naar ‘Dienst van het Woord’ en gebed van de zondag

Na de ‘voorbereiding’ volgt een nieuwe fase in de dienst. Vroeger – en in sommige protestantse kerken is dit het gebruik – was dit pas het moment waarop de predikant naar voren kwam. Het eerste deel van de dienst werd geheel door de ouderling van dienst gedaan. Voor het eerst was pas hier de stem van de predikant te horen.

Maar je neemt niet zomaar het woord. Vandaar dat er op deze plaats in de liturgie een groet werd uitgesproken: “De Heer zij met u”, waarop de gemeente de predikant antwoordde: “ook met u zij de Heer”. Geheel in de protestantse geest van het ‘priesterschap aller gelovigen’, zat de predikant eerst in de kerk, als een van de gemeenteleden. Nu hij naar voren kwam om de Schriften uit te leggen, klonken vanuit diezelfde gemeente een wedergroet om de predikant te bemoedigen met de gedachte dat dezelfde Geest die eerst de hele gemeente had samengeroepen, nu ook de voorganger zou bijstaan in zijn taak.In later tijd is de rol van de predikant meer en meer naar het begin van de dienst geschoven. Eerst alleen het kyriegebed, later nog verder naar het begin van de dienst met de bemoediging en groet. Toch blijft iets van een wederzijdse begroeting hier op zijn plaats, maar dan meer om de overgang naar een nieuwe fase in de dienst te markeren, een volgend moment in de liturgie.
De groet is dan een wederzijdse herkenning van het feit dat we na de voorbereiding (en alle woorden die daarin klonken en resoneerden met onze eigen gedachten en gevoelens waarmee we die morgen de kerk waren binnengekomen) samen op het punt gekomen zijn waarop de Schriften geopend kunnen worden.Deze volgende fase in de liturgie, de ‘dienst van het Woord’, is het meest tijdeigene van de dienst. In dit deel komt het duidelijkst het karakter van de zondag naar voren, dat vaak al in het gebed van toenadering is ingeleid. De lezingen en de overdenking spelen in om het moment van het kerkelijk jaar of de thematiek of bijzonderheid van die zondag.
Voordat er gelezen wordt vindt een gebed plaats: het ‘gebed van de zondag’ , ook wel het gebed om ’verlichting met de Heilige Geest’ genoemd, met het oog op de verkondiging. In dit gebed is ’gedenken’ een belangrijke notie. Er wordt met een korte verwijzing in herinnering gebracht wat ooit is geschied en waar de Schriften over vertellen, in de verwachting dat dit ook opnieuw geschieden zal. Dat is ook waar lezing en verkondiging op gericht zijn: niet als een herinnering aan een ver verleden, maar op dat het tot een gelijktijdigheid komt in ons leven – en wel zo dat het ons leven, hier en nu, in een ander licht zet.

7. De lezingen

Na het gebed van de zondag volgen de lezingen. Men zegt tegenwoordig wel dat de grote verhalen, ook dat van de Bijbel, hun tijd hebben gehad. Misschien heeft dat te maken met de vele misverstanden die er zijn bij het lezen uit de Bijbel – misverstanden die niet zelden voortkomen dogmatische geloofsformuleringen waarmee de doorsnee kerkganger is opgevoed, of een kerkleer die te eenzijdig of te beperkt wordt ervaren doordat hij afstaat van het leven van alle-dag. In plaats van een stijl en afgerond geheel dat de Bijbel vanuit dat perspectief lijkt te zijn, is het lezen van de Bijbel eigenlijk een levendige activiteit – of op z’n minst, dat zou het moeten zijn.

De teksten zijn in vele vertalingen voorhanden waardoor bezinning en herlezing voor iedereen mogelijk wordt gemaakt. Dat is niet alleen aan de predikant voorbehouden, maar kan door een ieder ter hand worden genomen die de woorden hoort klinken, of ze leest. De Schrift moet klinken, in het midden van een gemeenschap, en daarin weerklank vinden. Dat is een van de redenen dat in de ERN gemeenteleden de schriftlezing lezen. Te midden van de gemeente die op zondagmorgen is samen gekomen klinken zo Woorden van oudsher – soms gemakkelijk in het gehoor liggend, soms moeilijk verstaanbaar; soms zijn te begrijpen en navolgbaar, soms weer roepen ze weerstand en vragen op. In het geheel van de liturgie wordt vervolgens de zin van de tekst en de samenhang met ons mensenleven ontdekt, bezongen, gevierd, gebeden, in leefbare termen omgezet.De liturgische lezing van de Schriften gaat terug op de synagogale eredienst waarmee Jezus en zijn leerlingen volgens Lucas 4: 14-30 en Handelingen 2: 46 vertrouwd waren. In de vroege kerk werd in het spoor van de synagoge uit een van de vijf boeken van Mozes gelezen (de Thora: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium) en uit de profeten.
Uiteraard bestond er nog geen Bijbel zoals wij die nu kennen. Er waren losse berichten, en brieven die apostelen aan de nieuwe gemeentes stuurden. Pas tussen het jaar 70 en 100 van onze jaartelling ontstaan de vier evangeliën, het boek Handelingen van de apostelen en het boek Openbaring van Johannes. Deze worden in de periode van 150 tot 500 geredigeerd, gebundeld en vormen uiteindelijk met enkele apostelbrieven een christelijke Schrift dat naast en tegenover het Joodse wordt gezet, dat daarmee overigens de verwarrende aanduiding ‘oud’ meekrijgt. Verwarrend, omdat de joodse schrift daarmee in de christelijke traditie vaak werd gereduceerd tot voorzegging van wat in het ‘nieuwe’, het ‘eigenlijke’ over Jezus wordt gezegd, alsof het slechts wat illustratie betreft bij de christelijke boodschap over Jezus.
In de laatste tientallen jaren groeit het besef binnen de christelijke kerken, dat wat daar het ‘nieuwe’ wordt genoemd eenvoudigweg niet leesbaar is, niet te begrijpen, zonder dat ‘oude’. Het ‘oude’ is niet het voorbije, maar het eerste testament dat door Jezus wordt bevraagd, uitgelegd en toegepast.
Het is de theoloog Miskotte die de term ‘het tegoed van de Oude Schrift’ introduceert in een poging om de vele eeuwen scheefgroei in waardering van de Schriften binnen de kerken recht te trekken. Het verhaal over Jezus kan niet anders begrepen worden vanuit het bevrijdingsverhaal waar Thora en Profeten over berichten. Om dat verhaal is het Jezus te doen geweest, niet om zichzelf – zoveel moge duidelijk zijn uit hoe de evangeliën over hem spreken.

8. De leesroosters

Bij de keuze van de lezingen kunnen twee stijlen worden gehanteerd. Of men kiest voor de vrije tekstkeuze (lange tijd het gebruik binnen het gereformeerd protestantisme), of men volgt een leesrooster. Het voordeel van de vrije tekstkeuze is dat niet alle Bijbelgedeelten aan bod hoeven te komen. Dat kan ook meteen het nadeel zijn, omdat moeilijkere teksten gemakkelijker kunnen blijven liggen. Het voordeel van een leesrooster is dat de lezingen een zekere lijn volgen door het kerkelijk jaar heen, het nadeel kan het soms wat strakke karakter ervan zijn.Het verschil in beide stijlen is terug te herkennen in hoe kerken de schriftlezing beschouwen.
In oecumenisch-protestantse gemeenten maken schriftlezing en prediking deel uit van de viering van de zondag als dag van de opstanding en dus worden lezingen in de lijn van het kerkelijk jaar gevolgd.
In de klassiek-gereformeerde of reformatorische gemeenten bepaalt de onderwijzende verkondiging van het Woord de schriftlezing en de liturgie, en dus werden lezingen per zondag gekozen. Er bestaan diverse leesroosters.Men heeft het vermoeden dat de Thora als leesrooster is gecomponeerd. Dat zou dus het oudste leesrooster zijn, waarbij de boeken van Mozes lijken te corresponderen met een driejaarlijkse lezing van de Thora. In Nederlandse kerken zijn overigens in de vorige eeuw diverse experimenten geweest met een driejarige lezing van de Torah.In de kerk ontwikkelde zich een lezingencyclus aan de hand van de liturgische jaarorde. Het concilie van Trente geeft in 1570 de opdracht tot het samenstellen van het missaal Missale Romanum, dat voor de gehele Roomskatholieke kerk bindend is. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie in 1969 wordt dit herzien in het het Ordo Lectionarium Missae. Dit rooster kent drie jaren, een A-jaar waarbij uit Mattheüs gelezen wordt, B-jaar met Markus en een C-jaar met Lukas. Het evangelie naar Johannes wordt geïntegreerd met de feestdagen. Het uitgangspunt is telkens het evangelie. De oudtestamentische lezing komt nauwelijks in zijn eigenheid aan de orde en soms ook helemaal niet.De Lutheranen kenden vanouds ook een klassiek leesrooster, daar waar de Calvinisten meer voor een vrije tekstkeuze die de hele schrift aan de orde liet komen.

Het driejarig leesrooster is door verschillende kerken overgenomen, met kleine wijzigingen. De Anglicaanse Kerk, de Oud-Katholieke Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland gebruiken het zo onder de naam ‘Gemeenschappelijk Leesrooster’.

In de zestiger jaren van de vorige eeuw gaf de Van der Leeuw-stichting een rooster in De adem van het jaar, waarin naast de lezingen van het driejarige rooster ook plaats was voor oudtestamentische lezingen in een ensemble van lezingen dat per zon- en feestdag wordt aangereikt.

In opdracht van de Raad van Kerken in Nederland is het Oecumenisch Leesrooster (ook bekend als het ‘rooster van De Eerste Dag’ of het rooster van ‘Kind en zondag’) opgesteld. Dit rooster is voor een groot deel inwisselbaar met het Rooms-Katholieke leesrooster, maar hecht meer waarde aan het principe van ‘de gehele schrift’, vandaar dat er alternatieve blokken worden toegevoegd. Deze traditie gaat uit van de eigen kracht van ieder bijbelboek. De eerste lezing of hoofdlezing kan los staan van de vier evangeliën. Denkend in deze lijn biedt het Oecumenisch Leesrooster ieder jaar vier of vijf alternatieve blokken aan. Deze kunnen op gezette tijden de ‘gewone’ lezing vervangen of aanvullen.