“Weet u, soms moet ik een warme douche nemen om zoiets als een arm om mijn vermoeide schouders te voelen”, zei iemand tegen mij. We hadden een gesprek over troost en tederheid.
Toch wel herkenbaar als je ‘s avonds alleen thuiskomt, moe en leeg. Je verlangt dan naar een aai of alleen maar een warme blik. Eigenlijk zitten we vaak op elkaar te wachten, te wachten op een gebaar van troost en bemoediging. Troost en bemoediging zijn echte Adventswoorden. We worden ertoe opgeroepen door Jesaja: “Troost, troost mijn volk, zegt jullie God…” Dat klinkt wat afstandelijk, maar het gaat om iets dat dichtbij is: een hartelijk gebaar, hé, je staat er niet alleen voor. Want hopen en vertrouwen kun je niet in je eentje. Je hebt elkaar daarbij nodig. Ja, ik denk echt elkaar, en niet enkel elkaars inzicht in de toekomst of zo. Hopen is niet de toekomst kennen, maar samen met anderen in vertrouwen staande blijven.
Om deze hoop gaat het in de tijd voor Kerst, de Advent: uw God is op komst. Maar niet een God die even alles komt regelen, op een zelfverzekerde manier. Huub Oosterhuis heeft dat mooi verwoord in het lied “Uit uw hemel zonder grenzen, komt Gij tastend aan het licht, met een naam en een gezicht, even weerloos als wij mensen” (lied 527). Aarzelend, maar onweerstaanbaar wint Gods licht het van onze antraciete nacht. Stil wil Hij “God met ons” zijn, Immanuël. Een kracht in ons worden om de toekomst vorm te geven die liefdevol, speels en kleurrijk is.
We zitten vaak op elkaar te wachten, op een gebaar van troost en bemoediging waarin we de aanwezigheid van God mogen vermoeden. We moeten het elkaar laten voelen.
De klassieke Adventsliturgie gebruikt een prachtig beeld voor Gods komst in deze wereld: Rorate Coeli, Dauwt hemelen… laat dalen gerechtigheid uit de wolken (o.a lied 432a). Dauw is zacht, fris.
En dát dan uit de hemel. God nadert niet in de storm, maar in de dauw, in de milde regen. Zo wil Hij onze vermoeide, zware schouders verkwikken, ons doen leven in hoop en vertrouwen, en ons helpen samen staande te blijven.