Van hebbe-land naar zijn-land

Ruth van der Waall-Schaeffer,
december 2022

In de verhalen die we in de tijd van Kerst horen, zijn twee woorden essentieel. Namelijk ‘hebben en zijn’. Deze verhalen, maar eigenlijk alle Bijbelse verhalen, zijn in feite een wegwijzer van het ‘hebbe-land’ naar het ‘zijn-land’. Laten we kijken naar de herders: zij hadden niets, geen status, geen vaste woonplaats, altijd in beweging, ze glipten door het net van de volkstelling van keizer Augustus die hen erbij wilde hebben. Bovendien zijn de herders ook nog naamloos. Ze mochten geen naam hebben… En toch…zonder ingewikkeld zoeken voelden en beleefden ze waar het in geloven om gaat. Ze hadden vertrouwen in de zang van de engelen, de boodschappers van God. Laten we kijken naar Maria: een jonge vrouw, eenvoudig, arm, officieel had ze nog geen man, maar voor God is ze iemand! Iemand die waardig is om de Mensenzoon te dragen in haar buik en Hem op de wereld te zetten.

Laten we kijken naar Jozef, de timmerman. Hij cijfert zijn eigen ego weg en zal er belangeloos zijn voor het lief van zijn leven. Laten we kijken naar de Wijzen. Ja…zij waren magiërs en werden al gaande wijs! Ze oriënteerden zich op die ene ster, goddelijk licht, verlieten hun hebben en houden, weerstonden de macht van Herodes. Onvermoed vinden ze een kwetsbare baby bij een eenvoudig ouderpaar in een stal. Hun reis van ‘hebben naar zijn’ was een reis naar binnen, zoals oud-secretaris-generaal van de VN Dag Hammarskjöld ooit schreef: ’de langste reis is de reis naar binnen’. Al deze verhalen laten zien dat als het gaat om de wezenlijke dingen van het leven, er niets te ‘hebben’ valt. Er valt dan niets meer te grijpen, ook niet te be grijpen. We kunnen enkel ‘zijn’ in openheid en ontvankelijkheid. In ons niet-hebben, vinden we, misschien, God.