Ik weet precies welke boeken thuis in het zuiden staan, maar als ik dan na lange tijd weer voor die kasten sta, word ik opnieuw verrast en kijk blij rond alsof ik in een boekwinkel ben. Mijn ogen dwaalden langs de titels om inspiratie op te doen voor het nieuwe jaarthema ‘Wat of wie draagt je? Resonantie en Respons’. Ik pakte het boek dat mijn man Hein Schaeffer samen met mij schreef ‘Geloven in niemandsland, naar een eigen spiritualiteit.’ (1988, uitg. Ten Have), en dat van rabbijn Jonathan Sacks ‘De kracht van ideeën’ (2022 uitg. Kok ).
Een nieuw seizoen van de ERN, een ERN die steeds kleiner wordt en die net als op zoveel plaatsen, meegaat op de stroom van ontkerkelijking. En toch… met alle vezels in mijn lijf blijf ik fiducie hebben in ankerpunten, moderne maar ook oude ankers die menige vloed hebben weerstaan. Bladerend in genoemde boeken bedacht ik me dat vragen over wie of wat je draagt, nooit passé zijn. Ze worden steeds opnieuw gesteld en men blijft zoeken omdat het verlangen naar draagkracht sterk is.
Ik citeer uit ‘Geloven in niemandsland’: Mogen wij God wel in het vage laten? De ernst van de wereldsituatie vraagt er om dat ook door onze generatie gepoogd wordt God te ontdekken als een bron van kracht en hoop. Hoe leren wij ons eigen woord over God spreken? We verkeren in een niemandsland. Dat is geen slecht uitgangspunt, het kan zelfs vruchtbaar zijn….. We kunnen de verantwoordelijkheid voor ons geloof niet uit handen geven. Het gaat om wat opwelt uit onze eigen bron…
We hebben weet van het eindeloze drama van het bestaan: tasten naar licht, huilen, hunkeren, hopen en de vraag naar ‘religie’ (religare=verbinden, relegere=opnieuw lezen) blijft. Is er iets dat ons vasthoudt, draagt, ons leven opneemt in een verband? En dan laat ons niet los het verhaal van mensen die een oproep hebben gehoord en die op weg gegaan zijn ‘zonder te weten waarheen’, maar wel naar een betere wereld. Zoals Sara en Abraham. Het gaat om het moeilijke verstaan en het koersen op de stem zoals Hans Andreus dicht in ‘Gelovig’ :
dat is mijn basiliek.
Ik snijd de profielen der doden;
ik verstoor het evenwicht en ik herstel het;
ik weet dat degeen die een pijl is van mildheid,
doel treft. In grove trekken
is dit mijn kennis. Ik schuw de secte
en zie de anderen. Uit noodzaak
onderzoek ik het heelal.
Maar moeilijker dan dit te verstaan
is de stem te verstaan die men altijd opnieuw moet kiezen.
En moeilijker dan leven
is niet af te wijken van die stem
en het geduld te leren.
Wij zijn de eersten niet die die stem horen klinken en er steeds opnieuw voor moeten kiezen en het geduld te leren… We zouden leven in een zwijgend universum als niet om ons heen het vermoeden levend wordt gehouden dat er iets tot ons gezegd is en wordt. Ook in het niemandsland komen we kerken tegen, zij het niet meer gelukkig als ‘heer en meester van ons geloof’, maar ze dragen in de grond een boodschap mee die niet mag verstommen Stemmen die ons het één of het ander toeroepen, horen we de hele dag. Maar zeldzaam is de stem die ons zegt dat wij ten diepste worden bemind en door die liefde worden voortgedragen. Het geeft je echter niets in handen waarmee je beveiligd bent tegen de hardheid van het leven. Het lijkt een onmenselijke opgave om je er toch aan toe te vertrouwen, en de menselijke rede te laten zwichten voor de stem van de liefde. Tegelijkertijd is het het meest menselijke wat je steeds weer kunt doen.
Tot zover een citaat uit het boekje van mijn man en mij.
Met God door het leven gaan, is steeds weer die stem proberen op te vangen met de boodschap van bemind worden, te laten dragen, te laten resoneren èn er respons op te geven.
Een nieuw kerkelijk seizoen gaat beginnen. We hebben elkaar nodig. Om te vertellen of en hoe die stem ons draagt. En we kunnen proberen een zintuig te zijn waardoor een ander zich gedragen weet. Dan is ‘religie’ (kerk) niet een begrip waar macht en dogmas aan kleven, maar dat zij te maken heeft met medemenselijkheid en trouw, met het heilige. ‘Geloof is het leven dat geleid wordt in het licht van de liefde’ (Oliver Sacks).