Tot je kern


Ruth van der Waall-Schaeffer

“Mijn kerk zijn de bergen. Daar zoek ik de eenzaamheid op, waar ik kan lezen en schrijven.” Dit is een spreuk van de dag in de filosofische dagkalender. Hij is afkomstig van de Noorse cultuurwetenschapper Ole Martin Hoystad.

Om een boek over de ziel te schrijven, trok hij zich een paar jaar terug in de bergen. “De ziel”… weten we nog raad met dit begrip? Het zit nog wel in diverse Nederlandse woorden verstopt. Als ik even Google komen deze woorden al snel tevoorschijn: zielenpoot, ter ziele zijn, eelt op zijn ziel, zielsgelukkig, moederziel alleen, met een goed geloof en een kurken ziel drijft men de zee over…

De ziel heet in het Hebreeuws “nèfèsj” en in Oudtestamentische betekenis is “nèfèsj” niet een onderdeel van de mens zoals dat bijvoorbeeld in de Nederlandse taal wèl tot uitdrukking komt: “met hart en ziel”. Alsof hart en ziel los van elkaar staan. Hart en ziel vormen juist een eenheid. De ziel staat niet apart van het lichaam. Nèfèsj is alles wat ik ben en doe. Dus ook alles wat ik voel. De mens heeft geen ziel maar is een ziel. Als je op je ziel getrapt wordt, dan voel je dat in alles. Het raakt me in het diepst van mijn ziel: dan is dat niet alleen ergens in een hoekje van mijn hoofd. Mijn hele persoon is erbij betrokken, het doet pijn in mijn buik. Als we naar Genesis 2: 7 kijken, lezen we dat God de Heer de mens de levensadem in zijn neus blies, en zo werd de mens tot een levende ziel (nèfèsj). De mens kreeg geen ziel, hij werd een levende ziel. Een levend wezen. Als Maria uitroept: Mijn ziel maakt groot de Heer en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland (Luc.1: 47), dan zal haar gezicht gestraald hebben, en niet alleen haar gezicht, haartenen krulden vast ook van blijdschap!

Ik vind het mooi hoe de Bijbelschrijvers ons terug brengen naar de essentie: de mens, een uniek wezen, levend van uit zijn/haar nèfèsj, dus met alles wat in je is, in ontmoeting, om zo tot je kern gebracht te worden.